In opdracht van mijn docent Taalkunde schreef ik een ludieke tekst over het bijwoord en de bijwoordelijke bepaling.
De ambtenaar, het bijwoord
Zie hier: de ambtenaar. Een veelvoorkomend doch volstrekt nutteloos verschijnsel. De ambtenaar slijt zijn dagen achter paperassen van onbestemde aard en CRM-systemen. Tijdens bijeenkomsten vind je hem in een hoekje naast de nepvaren – fotosynthese is hem vreemd – waar hij de rand van een plastic koffiebekertje van inkepingen voorziet en zorgvuldig ombuigt. Hij heeft ooit een cursus origami gevolgd tijdens een teamuitje.
Zo nu en dan brengt zijn mond geluid voort. “Sinds,” klinkt het dan. Of: “natuurlijk” en “erg”. Als hij een woord dapper de vergadertafel op laat marcheren, bezwijkt het al snel. Hij heeft moeite de decibellen van de waterkoeler te overstemmen. Niemand kijkt op of om. De ambtenaar, kortom, hangt er maar wat bij.
Dit rudimentaire wezen tref je aan op afdelingen als ‘facilitaire diensten’ of ‘ruimtelijke ordening’. Hij leest verzoeken voor ze naar een andere afdeling gaan. “Elders,” schrijft hij. Als hij zijn bic-pen te gepassioneerd over het papier laat rollen, wiebelen de wanden van zijn ‘cubicule’. De ambtenaar beweegt zich dus traag.
Was de ambtenaar een woordsoort, dan was hij een bijwoord. Ook het bijwoord kan ongemerkt vervangen worden; door een gehaaide dief in de nacht verwisseld. Wie zou het opmerken, dat daar een ander in een kantoorstoel stof ligt te vangen? En wie vervangbaar is, zou je kunnen zeggen, kan maar beter helemaal weggelaten worden. Wij zijn echter de kwaadste niet. Ook ambtenaren verdienen een kans.
Laten we de ambtenaar macht geven. Voortaan mag hij ‘dingen’ gaan bepalen. Hij verruilt zijn krijtstrepen outlet-kostuum met de te lange pijpen, het vale hemd, de ludieke stropdas, voor een pak-op-maat uit India. Hij draagt nu manchetknopen.
Hij houdt zich plots bezig met belangrijke zaken. Er moeten nieuwe cartridges besteld worden. Zijn antwoorden zijn simpel: vanaf morgen, per expresverzending, ongeveer vijftig stuks. De ambtenaar wordt gezaghebbende. Hij neemt beslissingen over kantooraccessoires en kapvergunningen.
De ambtenaar sluit zich aan bij een politieke partij. Denk aan een partij als CDA of VVD, de SP als hij het bont wil maken. De ambtenaar zal de belangen vertegenwoordigen van de paperassenvreters, de origamisten. Het duurt niet lang voor hij ten volle beseft welke middelen hij in handen heeft. Hij geeft sturing aan elke uitspraak: met één woord kan hij elke zin in twijfel trekken; hij beschikt over ironie, vanzelfsprekendheid. Hij maakt of breekt.
Dan krijgt hij een zetel in de gemeenteraad, wellicht zelfs in de Tweede Kamer. Hij blijkt onvermoede kanten te hebben. De ambtenaar wordt politicus. Wie lang niets te zeggen heeft gehad, wordt vanzelf een machtswellusteling.
Zonder hem zouden we verloren zijn, denkt hij. Hij laat niets aan het toeval over. Niet de tijd, niet de plaats of richting. Wars van vrijblijvendheid, specificeert hij modaliteit, oorzaak en gevolg. Hij ontkent of bevestigt, hij geeft toe. Zo zie je maar weer dat de mensen die het minste toe te voegen hebben altijd het meeste bepalen.
Toch is er in wezen weinig veranderd sinds hij zijn dagen sleet tussen nepvaren en waterkoeler, tussen mens-zijn en papier. Nog immer bevindt hij zich achter harde vergadertafels, achter dossiers en systemen. Nooit is de ambtenaar onderwerp, niets geeft zijn persoon vorm. De zin der dingen staat vast en hij kan niet anders dan het gezegde volgen. Hij lijdt er niet onder, dat is niet zijn natuur, maar meewerken doet hij evenmin. Hij schept er genoegen in zo nu en dan de boel op stelten te zetten. “In nog geen honderd jaar!” roept hij dan, vlak voordat een wetsvoorstel doorgevoerd moet worden. Hij laat de andere politici zo heel erg schrikken.
Op een dag krijgen de anderen er geen woordgroep meer tussen. “In de tuin,” roept de ambtenaar in het wilde weg. “Om half zeven.” “Vanwege de vogelpest.” “Met een kachel.” Hij is helemaal buiten zinnen. De notulant kan het nog maar met moeite ontleden. Er is gewoon geen beginnen aan.
Hier grijpen we even in. Wat moet er met de ambtenaar gedaan worden? “In de prullenmand ermee,” suggereert iemand. “In een dwangrijmbuis,” oppert een ander. Voor het gemak van dit verhaal voeren we de ambtenaar even van het toneel.
Volgt de hamvraag: hebben we er goed aan gedaan de ambtenaar ‘dingen’ te laten bepalen? Zoals op alles in dit tweedimensionale universum is ook hier een redekundig antwoord op. Zoals onze grote filosoof, de Heer, de Verlosser Petrus Cornelius Jozef Maria Paardekooper (ook wel: Piet) ooit zei: “Dan zet je er toch een streep met omgekeerde duivelshorentjes onder?” Laten wij deze wijsheid dan toepassen op onze losgeslagen ambtenaar: we zetten er een streep onder, snoeren hem voorgoed de mond. We vatten de duivel bij de horens. We geven hem zijn eigen term, een functie in het geheel. Zie hem glimmen van trots. Zie daar: de bijwoordelijke bepaling.
© Amber-Helena Reisig